Ook Mien volgt de Tour zo goed mogelijk en als ze tijdens de Tour een keer een zaterdag vrij is, gaat ze altijd naar Bontekoe; de mannen die achterin de wielerzaak hun sjekkies zitten te roken, hebben allang geaccepteerd dat die Mien het liefst dag en nacht over koers praat en dat ze er nog verstand van heeft ook. Ze zullen wel moeten, want Mien is sinds de dag dat Gerrit Bontekoe een fiets voor Bep wist te regelen, een vriendin van de familie geworden. Ze slaat geen verjaardag over, niet van de kinderen, niet van de kleinkinderen en ook niet van mevrouw Bontekoe. Ze voelt zich er thuis, tussen die fietsgekke mensen, in die huiskamer achter de winkel waar het altijd naar rubber en kettingvet ruikt. Soms komen er jongens binnen die net getraind hebben en in voorbereiding zijn op een of andere grote koers, en altijd wijst Gerrit ze op haar: dat is Mien van Bree, jongens. Getraind door Piet Moeskops. Wereldkampioene geweest. Ja, mannen, kijk maar eens goed, die dame wist van wanten, hoor! En dan gloeit ze, dan voelt ze de warmte zo vanuit haar buik omhoog komen, dan is ze weer heel even Mien, het meisje van de koers, het meisje dat zich het snot voor de ogen kon rijden en daar zielsgelukkig van werd. Maar daarna, als ze in haar eentje de Loosduinseweg affietst, terug naar huis, dan raakt dat meisje met elke omwenteling van haar trappers verder achterop en tegen de tijd dat ze de Tramstraat weer inrijdt, is ze achter de horizon verdwenen.
Als ze op een middag in maart 1954 haar fiets pakt om naar de verjaardag van Gerrits vrouw te gaan, weet ze al dat het weer zo’n door sterke wielerverhalen overgoten middag zal worden – de verjaardagen bij de Bontekoes worden altijd wel door een paar renners en oud-renners bezocht. Het is een frisse lentedag, een zacht zonnetje, een klein beetje wind en een temperatuur die het toelaat dat ze op haar weg naar Den Haag haar jas over haar stuur vouwt. De doos chocolaatjes stopt in de fietstas; mevrouw Bontekoe is dol op zeebanket. Aan de Loosduinseweg zet ze haar fiets tegen de muur van de winkel en loopt naar binnen. Loop maar door, roept Gerrits zoon als hij even opkijkt van de fiets waarmee hij bezig is. Mien loopt door, trekt de schuifdeur naar de kleine huiskamer open en stapt binnen in een dikke blauwe walm die zich heeft vermengd met een geur van boerenjongens, advocaat, koffie en ouwe klare. Ze feliciteert de jarige, begroet het andere bezoek en gaat zitten. Een borrel, Mien? Ze knikt, pakt haar sigaretten uit haar tas en luistert naar het gesprek naast haar. Even later gaan de schuifdeuren weer open en mevrouw Bontekoe komt op haar afgelopen, met in haar kielzog een oudere heer. Ze legt een hand op haar schouder: deze dame hoef ik je niet meer voor te stellen, toch? Mien kijkt op, recht in het lachende gezicht van Bosch van Drakestein. Goedemiddag wereldkampioene, zegt hij, hoe gaat het met u? Hij pakt haar hand, drukt er galant een kus op en neemt plaats op de nog lege stoel naast haar. Verbouwereerd kijkt Mien hem nogmaals aan. Ja, Gerrit had haar wel eens verteld dat Bosch hier nog vaak kwam; ze hadden vroeger ook samen gekoerst en dan blijf je toch vrienden, niet waar? Als hij dat zei, voelde ze altijd een steek van jaloezie, maar knikken deed ze niettemin: jazeker, als je samen hebt gekoerst blijf je natuurlijk vrienden, dat spreekt voor zich. Ze hoort een voorzichtig kuchje naast haar, terwijl aan haar andere zijde het gesprek gewoon doorgaat. Zelf zit ze als versteend. Gerard Bosch van Drakestein! Van de Sportief! Die over haar had geschreven, het eerste jaar dat ze meedeed aan de strijd om de wereldtitel. Lovende woorden waren het geweest; voor zover ze wist was hij de enige die de vrouwenkoers serieus nam. Hij had zelfs geschreven dat zoiets in Nederland nooit zou worden georganiseerd, dat de Nederlanders er veel te deftig voor waren. Ze schuift wat heen en weer op haar stoel en steekt een sigaret op. Iemand zet een borrel voor haar op de salontafel en ze moet zich inhouden om die niet in een keer achterover te slaan.
Hoe gaat het met u, hoort ze iemand vragen en het duurt even voor tot haar doordringt dat het Bosch van Drakestein die die vraag stelt. Aan haar. Aan haar! Twee zinnen lang worstelt ze met haar woorden maar dan ineens verdwijnen de haperingen en wil ze alles tegelijk vertellen – er is zoveel te vertellen en Bosch van Drakestein is een en al aandacht en vriendelijkheid en geknik en vragen, hij heeft zoveel vragen en ze struikelt inmiddels over haar woorden, en… Als ze opstaat om even naar de wc te gaan, vraagt hij of ze het goed vindt dat hij haar binnenkort eens opzoekt, misschien bij haar thuis? Hij wil nog veel meer weten over haar jaren in België – zou dat kunnen? Ja, voor de Sportief inderdaad, een artikel, over haar. Ze knikt en ze maken een afspraak voor de zondag erop en als ze aan het eind van de middag weer naar Loosduinen fietst, blijft het meisje van de koers in haar wiel rijden. Een interview, denkt ze bij zichzelf – een groot interview zelfs. Nu krijgt ze alsnog de kans iedereen te laten zien dat ze echt iets heeft gepresteerd, dat ze echt niet onderdoet voor die zwemsters en hardloopsters! Ze zal Bosch van Drakestein haar bekers laten zien, en haar kampioenstrui, misschien wil hij er zelfs wel een foto van maken, voor bij het artikel! ’s Avonds, in bed speelt ze het gesprek met Bosch van Drakestein keer op keer af, probeert ze zich ieder woord te herinneren, iedere vraag, en heeft ze niet te veel gelachen, wil hij serieus een artikel over haar schrijven, heeft ze dat wel goed begrepen, het zal toch niet zo zijn dat hij de draak – nee, dat stuk toen in Sport-Echo, dat was toch ook serieus, ja, maar stel je voor dat, en je weet het toch maar nooit.