En toen werd mama ziek. Zo ziek dat ze dood ging – dood wilde en dood ging. Weer tranen, een uitvaart, mooie momenten in de laatste weken, afschuwelijke momenten in de laatste weken, het ziekenhuis, de pijn, mama ineens afhankelijk, verzwakt en angstaanjagend snel kleiner, dunner, minder mama. De eigenwijze internist die maar bleef volhouden; post-operatieve pijn. Op de dag van haar uitvaart belde hij: hoe het nu met mijn moeder ging. Ze is dood, antwoordde ik. Sommige mensen zijn gewoon niet zo geschikt voor het vak dat ze uitoefenen.
Gek genoeg: ik hield me staande. Het huis verkopen, de administratieve rompslomp, het huis leeghalen, wat wel, wat niet, stort, kringloop, opslag, de fotoalbums, huilen, lachen, de herinneringen – en waarom zijn we nu al wees, verdomme. Mijn zusje die per ongeluk op de koper van mama’s huis stuitte – en waaraan is jullie moeder, hoe oud, ging het snel, zo’n mooie eethoek, zo jammer dat jullie die zelf, en waar eigenlijk – ziekenhuis, thuis? Hier, op de bank, wees mijn zusje – mama’s trots, paarse wol, roestvrijstalen poten, Gelderland – en ze had willen zwijgen, maar de open wond, geen bescherming, nergens te schuilen. Sommige mensen zijn gewoon niet zo fatsoenlijk, zo zonder gêne, waarop onze makelaar alle contacten voor haar rekening nam.
De laatste keer de deur achter ons dicht, het zachte zuchtje van hardhout tegen degelijke tochtstrip, de sleutel omdraaien, het slot liep nog altijd soepel terwijl zij – ook altijd soepel, niets aan het toeval overlatend, overal op voorbereid, niets verwaarloosd, nooit. En kijk wat ervan komt. Klats boem dood, en hoezo hoort dat erbij?