In je binnenste gaan geluiden soms een eigen leven leiden. Daar doe je weinig aan, is mijn ervaring. En hoewel geen geluid ooit exact hetzelfde klinkt, trekt je binnenste – het onbewuste, de plek die je niet kunt zien noch aanraken, zich daar niets van aan. Dat is nog zo’n kenmerk van het binnenste: je krijgt er geen grip op. Nooit, durf ik zelfs te zeggen. Je kunt mediteren tot je een ons weegt – en er zijn mensen die daar pogingen toe doen – maar je binnenste gaat gewoon zijn eigen gang.
Geuren – nog zoiets waar je binnenste wel raad mee weet. Het kan jaren en jaren en jaren geleden zijn, maar draai in de winkel het dopje van het flesje Eau de Cologne en daar ben je weer, naast je oma in de houten kerkbank, met je rug tegen het harde hout, je zondagse schoenen bungelend boven de eeuwenoude stenen vloer. Terwijl de prekende dominee vanuit zijn hoge kansel over de goed gevulde kerkbanken uitkijkt klikt je oma heel zachtjes haar tas open en pakt er een nog niet geopende rol pepermunt uit. Je wiebelt wat heen en weer in de bank, enerzijds vanwege je bijna gevoelloze billen en de maillot die steeds erger begint te kriebelen, anderzijds omdat je zenuwen beweging nodig hebben – je durft niet eens te denken aan wat er zou kunnen gebeuren als je niet zou wiebelen.
De dominee gaat maar door, hij laat zijn stem rijzen en dalen, alsof hij de zwijgende toehoorders bijstaat op een schip in een woeste storm – even kalm, dan weer dreigend en bulderend en even plotseling weer bezwerend en zalvend, maar omdat je nu al weet dat het zo weer bulderen wordt, klinken de kalme bezweringen minstens zo bedreigend. En je zit daar, wiebelend en hopend dat de dominee niet heeft gezien dat je oma je zojuist een pepermuntje toestopte – je probeert het snoepje onder je tong te verstoppen maar eigenlijk is het pepermuntje daar net te groot voor, dus je hevelt hem over naar je wang, in de hoop dat het de dominee niet opvalt dat je ene wang ineens veel dikker is dan de andere. Op school zegt de meester altijd dat God alles ziet, maar geldt dat dan ook voor de dominee?
De kerk begint ineens te ritselen en je springt overeind en pakt je psalmenboekje van de smalle plank in de bank voor je, je had het lint al netjes bij het juiste lied gedaan. Het gedragen gezang golft over je heen, je zingt zelf ook, natuurlijk doe je dat, God ziet alles, maar nog voor je woorden je mond hebben verlaten ben je ze al kwijt – voorgoed verloren in het gegalm dat de kroonluchters doet trillen. De zingende kerk begint in je binnenste te resoneren, steeds zwaarder, steeds donkerder en je probeert het wel, maar je stem verliest het en je bent ineens bang dat God je helemaal niet hoort – en de dominee ook niet. Dan schiet plots het pepermuntje vanuit je wang tussen je kiezen door je keelgat in en geschrokken slik je een keer, en nog een keer, je begint te hoesten, eerst nog zachtjes maar algauw harder en in paniek grijp je de hand van je oma die – het is een wonder – meteen begrijpt wat er aan de hand is en je een paar flinke klappen op je schrale rug geeft, terwijl ze nota bene gewoon door blijft zingen. Als even later iedereen weer gaat zitten neemt ze opnieuw haar tas op schoot en klikt hem open. Even later duwt ze je iets kleins en zachts in handen. Houd maar onder je neus, fluistert ze, daar word je rustig van. Het is een van haar zakdoekjes, met scherp gestreken vouwen en een door haarzelf geborduurd randje rondom. Elke ochtend pakt ze er twee uit haar linnenkast waarna ze die, gezeten aan haar kaptafel, besprenkelt met een paar druppels Eau de Cologne. Een paar druppels maar.